De geschiedenis van de Fotografie

Fotografie is het met behulp van licht en andere vormen van straling vervaardigen van afbeeldingen van voorwerpen en verschijnselen. Het woord is afgeleid van het Grieks en betekent letterlijk schrijven met licht (φωτος (phootos) = licht, γραφειν (grafein) = schrijven).

Iemand die (beroepsmatig) fotografie verricht noemt men een fotograaf. Voor het maken van een foto maakt men gebruik van een camera. Een afdruk van een voorwerp dat direct op lichtgevoelig materiaal gelegd is en vervolgens belicht, is een fotogram.

1816

In 1816 maakte Joseph Nicéphore Niépce een foto vanuit een raam door een plaat met een lichtgevoelig materiaal in een camera obscura bloot te stellen aan licht. Het beeld dat werd gevormd, was een negatiefbeeld dat niet was gefixeerd, en dus door verdere belichting buiten de camera obscura verloren ging. De beelden die waren gemaakt met deze techniek noemde hij retinas ("netvlies").

1826

In 1826 maakte Niépce de eerste foto op een plaat die was bedekt met bitumen (asfalt). Hij had hiervoor een belichtingstijd van maar liefst acht uur nodig bij helder zonlicht. De foto maakte hij van zijn achtertuin en door het draaien van de zon zag je de schaduw van twee kanten. Deze bitumen-beelden, die naast zwart en wit ook grijstinten konden tonen, konden ook worden gefixeerd en in positieve beelden worden omgezet.

eerste foto

1831

Doch Louis Daguerre wordt ook vaak beschouwd als de uitvinder van de fotografie. In 1831 zette Daguerre de proefnemingen van Niépce voort met zilverjodide.

1834

In 1834 begon William Henry Fox Talbot te experimenteren. Hij ontwikkelde een methode om papier lichtgevoelig te maken door het te dompelen in een zwakke zoutoplossing en daarna in een zilvernitraat oplossing. De lichtgevoeligheid van zilvernitraat was reeds in 1727 ontdekt door Johann Heinrich Schulze maar was tot dan toe niet meer dan een curiositeit en kermisattractie. Thomas Wedgwood en Sir Humphrey Davy slaagden er in 1802 al in onder invloed van licht een beeld te vangen op voorbewerkt papier. Alleen lukte het hen niet dit beeld te fixeren. Maar Talbot lukte het de beelden te fixeren door ze te dompelen in een sterke zoutoplossing. Ook ontdekte hij het negatief-positiefprocedé.

1837

In 1837 ontdekte Daguerre bij toeval de mogelijkheid van ontwikkeling van het latente beeld. Hij had een gejodeerde verzilverde koperplaat kort belicht en hierna bloot gesteld aan kwikdamp. Hierop bleek zich een beeld te hebben gevormd. Hij noemde dit proces Daguerreotypie.

De 'uitvinding van de fotografie' werd in januari 1839 bijna gelijktijdig in Parijs en in Londen aangekondigd. Overigens staat in het Franse plaatsje Saint-Loup-de-Varennes - de plaats waar Joseph Nicephore Niépce zijn eerste proeven deed - een monument met de tekst "DANS CE VILLAGE NICEPHORE NIEPCE INVENTA la PHOTOGRAPHIE en 1822".

1850

Omstreeks 1850 verving men de papieren drager door glas en hechtte men de zilverhalogeniden met behulp van een collodiumlaag op deze doorzichtige basis. Deze glasplaten moesten terwijl ze nat waren worden belicht en meteen worden afgewerkt.

1861

In 1861 maakte James Maxwell met drie kleurfilters de eerste echte kleurenfoto.

1871

In 1871 vond de Engelse arts Richard Maddox een droge methode uit. Hij gebruikte een glasplaat waarop zilverbromide in een gelatine laag ingebed werd. Dit is in feite de oervorm van de huidige fotografische films.

1891

In 1891 vond Gabriel Lippmann de methode van het reproduceren van fotografische kleuren uit, gebaseerd op het fenomeen interferentie, later bekend als het Lippmannproces. In 1908 won hij hiervoor de Nobelprijs voor natuurkunde.

1981

Een recente ontwikkeling is de digitale fotografie. Hierbij vervangt men de traditionele camera, geladen met film (waarvan de chemische eigenschappen veranderen door de belichting) door een camera met drie lichtgevoelige elektronische sensoren (CCD's), één voor rood (R), één voor groen (G) en één voor blauw (B) licht.